Ik lees in de krant dat we een zorgeloze zomer tegemoet gaan. Het lijkt erop dat een nieuw normaal weer het oude normaal wordt. We gaan massaal naar buiten. Het coronavirus blijkt in de lucht nauwelijks besmettelijk. Het verwaait. UV-stralen inactiveren het.
“We komen uit de uitbraakfase”, zegt minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Hugo de Jonge. “We werken nu naar de controlefase toe.” Dat op termijn een gigantische afrekenfase volgt, dát wordt er nog niet aan toegevoegd. Dat is andere koek. Hoopvolle berichten worden niet om zeep geholpen. Dat doe je niet. Cijfers zijn gunstig. Optimisme breekt door.
Of wordt het, of is er al sprake van een verleidelijke valkuil?
Een hoogleraar ouderengeneeskunde meent dat verkeerde verwachtingen worden gewekt. Hij beticht virologen van onbescheidenheid. Niet-virologen eisen een plek in het coronadebat.
Ik vlucht, zoals zo vaak in ‘De geur van ieder seizoen’ – de mooiste gedichten over de jaargetijden (Uitgevers 521 Amsterdam). Dichters dichten. Het is zover. De warmte loopt vooruit op de tijd. Windveren schrijven lichtvoetige taal, een kwinkslag. Zomer. De dag is heel. Mijn hart houdt zich klein en hurkt weg in voorzichtig zuchten. We fietsen door het leven heen en weer. Vooral doen alsof we niet vluchten.
Dan lees ik weer in de krant. “Mogelijk gaan we een betrekkelijk zorgeloze zomer tegemoet, een buitensamenleving die een tweede golf onderdrukt. Het optimisme zal groeien, hoe langer het goed blijft gaan.
Maar oh wee denk ik hierbij. Die valkuil! Die kuil die niet alleen dient om dieren te vangen, maar ook mensen.
Ik schrijf dit stukje zittend. Klaar, dan beweeg ik. Ga ik lopen in het buitengebied. Daar omdolend en omdenkend. In beide gevallen met een mengeling van optimistisch en pessimistisch zijn. Zonder ‘te’ ervoor. Omdichtend: Mijn normaal. Mijn dynamiek van onderaf.
Jan Stoop, 26-5-2020